Maand: juni 2018

Schaatstechniek

Het principe van schaatsen

Er vinden tijdens het schaatsen twee soorten weerstand plaats. Ten eerste is er de weerstand van het ijs. Dit behelst zo’n 20% van de totale weerstand. Daarnaast is er de frontale luchtweerstand welke de overige 80% inhoud.

Om deze weerstanden te bevechten wordt een zo groot mogelijke afzetkracht uitgevoerd met als doel een zo groot mogelijke glij-snelheid. Om dit doel te bereiken wordt een afzetbeweging met het been gemaakt, welke bijna loodrecht staat op de richting waarin men wil schaatsen. Dit is namelijk de enige richting met de meeste grip op het ijs. Dit wordt de zijwaartse afzet genoemd en is overeenkomstig met de wet van Newton. Deze wet houdt in dat een lichaam waarop kracht werkt, een versnelling ondergaat.

De schaatstechniek is gebaseerd op het concept van efficiëntie. Met een zo minimaal mogelijke inspanning een maximaal resultaat behalen. In het geval van schaatsen betekend dit dus een zo groot mogelijke afzetkracht en glij-snelheid.

Om snelheid te maken in voorwaartse richting, moet voldaan worden aan twee voorwaarden. De eerste voorwaarde is de glij-richting van de afzetschaats. Deze moet namelijk afwijken van de voorwaartse richting. Zo is bij de ene schaatsslag de afwijzing naar links en bij de volgende schaatsslag naar rechts. Op deze manier ontstaat een patroon wat de schaatser in voorwaartse richting dwingt.

De tweede voorwaarde heeft te maken met de ronding van de schaats. Een schaats zonder ronding dwingt de rijder altijd om recht vooruit te glijden. Het zal veel moeite kosten om constant van richting te wisselen en zo het patroon uit te voeren. Dit vereist namelijk een schaats welke wendbaar is. Om gemakkelijk een bocht te nemen en van schaatsrichting te veranderen is deze wendbaarheid uiteraard ook van groot belang.